Vertrekregelingen: ze zijn de smeerolie bij vastgelopen arbeidsverhoudingen. De werknemer kan voor bewezen diensten worden bedankt en de organisatie is van een probleem verlost. Die praktische oplossing leidt met name de laatste tijd nogal eens tot ophef. De bewezen diensten worden vaak als nogal gering gepercipieerd. Ze zouden niet tot een betaling moeten leiden die veel weg heeft van een beloning voor slecht werk. Die ophef is niet van vandaag of gisteren. Al van eind jaren tachtig van de vorige eeuw is het vertrek van mr. Van Randwijck, die op last van toenmalig minister Sorgdrager het OM verliet als uitvloeisel van de IRT-affaire. Er was een half miljoen gulden voor nodig en wachtgeld tot pensioen. Sindsdien is het maatschappelijke debat eigenlijk nooit geluwd.

Vanwege de deining die een vertrekregeling kan veroorzaken, is het praktisch als overheidswerkgever en –werknemer afspreken de kaken stijf op elkaar te houden. Doorgaans is dat ook in het belang van beide partijen. Een voormalig werknemer voelt zich meestal niet geroepen de details van zijn vertrek aan de grote klok te hangen. Integendeel, hoe minder publieke commotie, hoe makkelijker elders een nieuwe baan gevonden kan worden. Ook het bestuur is gebaat bij geheimhouding. Al dan niet onder verwijzing naar de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken werknemer, kunnen lastige vragen vermeden worden en kan precedentwerking worden ingedamd. Dat deze werkwijze niet erg transparant is, legt het dan af tegen deze en wellicht nog andere belangen.

Het was dan ook een kwestie van tijd voordat een geheimhoudingsclausule met een beroep op de WOB aan een rechterlijke toets werd onderworpen. Eind vorig jaar heeft de Raad van State geoordeeld over een verzoek tot openbaarmaking van een vertrekregeling, getroffen met een voormalig ambtenaar van SVHW, een organisatie ten behoeve van (vooral) het heffen en innen van lokale belastingen. SVHW maakte slechts een deel van de regeling openbaar. Het andere deel werd geweigerd omdat SVHW de persoonlijke levenssfeer wilde eerbiedigen. Uiteindelijk was het aan de rechter een afweging te maken tussen dit belang en het belang van openbaarheid van overheidsgegevens. Die afweging valt hoofdzakelijk, maar niet helemaal, uit in het voordeel van openbaarmaking.

De Raad van State stelt dat vertrekregelingen regelmatig tot een maatschappelijke discussie leiden. Het belang van openbaarmaking is daarbij groot. Helaas geeft de Raad van State vervolgens geen duidelijk spoorboekje, maar oordeelt dat het bestuursorgaan per gelegenheid een afweging moet maken per categorie gegevens. De Raad van State heeft de toon niettemin gezet. Een simpel beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is onvoldoende. In concreto moest door SVHW in ieder geval de relatieve hoogte en de duur van de ontslaguitkering openbaar gemaakt worden (kennelijk was niet gewerkt met een gouden/koperen handdruk). Ook moesten de pensioenregeling, de ziektekostenregeling en afspraken over anticumulatie van uitkeringen en nieuwe inkomsten geopenbaard worden.

Na deze uitspraak lijkt onzekerheid de enige zekerheid. Waar precies de grens ligt is niet duidelijk gemaakt. Wel duidelijk is dat een bestuursorgaan door middel van een WOB-verzoek tot openbaarmaking gedwongen kan worden. Dat tussen partijen geheimhouding is overeengekomen doorkruist dat niet. Immers, overeenkomsten in strijd met de wet zijn nietig. Het is dan ook verstandig als het bevoegd gezag zich realiseert dat een vertrekregeling niet of niet geheel aan het oog van de buitenwereld kan worden onttrokken. Is dat erg? In een tijd dat zelfs de NSA zijn gegevens niet geheim weet te houden, moet je überhaupt afvragen of geheimhoudingsclausules geen schijnzekerheid bieden.